Er zijn verschillende manieren om een virus of bacterie t.b.v. vaccinatie ongevaarlijk te maken:
1. We kunnen gebruik maken van een verwant virus dat wel een zgn. kruisimmuniteit geeft (bescherming tegen de gevaarlijke vorm) maar zelf geen ernstige ziekteverschijnselen veroorzaakt. Goed voorbeeld is het koepokkenvirus van Jenner dat bij mensen weinig ziekte veroorzaakt maar wel een bescherming oproept tegen het veel gevaarlijkere menselijke pokkenvirus. Een voorbeeld uit de diergeneeskunde is het menselijke mazelenvirus dat jarenlang gebruikt werd om honden te beschermen tegen het aan mazelen verwante hondenziektevirus.
2. Door achtereenvolgende generaties van een virus in het laboratorium te kweken op weefselcellen kan dat virus worden verzwakt. Daardoor zal het bij inspuiten nog wel sterk genoeg zijn om een immuniteit op te roepen maar niet sterk genoeg om echte ziekteverschijnselen te veroorzaken. We spreken dan van "verzwakt levende" vaccins. Deze methode is in Nederland voor het eerst ontwikkeld in 1947, toen Frenkel een kweekmethode ontwikkelde voor het mond- en klauwzeervirus.
3. Door een virus of bacterie volledig dood te maken kan hetzelfde effect worden bereikt: bij inspuiten ontstaan er geen ziekteverschijnselen maar wel een immuniteit. We spreken dan van "dode" vaccins. Deze techniek kan worden gebruikt als de methode van het verzwakken niet geschikt is, bijvoorbeeld bij bacteriën, of als het gaat om een te gevaarlijk virus om enig risico mee te lopen. Een voorbeeld van dat laatste is het rabies- of hondsdolheidvirus, dat alleen veilig kan worden verwerkt in een vaccin na volledig te zijn gedood.
4. Meer recente technieken maken gebruik van o.a. kennis uit de biotechnologie. Een van de mogelijkheden daarbij is het inbouwen van stukjes virus- of bacterie-DNA in een ongevaarlijk ander virus dat vervolgens als transportmiddel kan dienen.
klik hier voor het gehele artikel
Bron: Pfizer Animal Health